Wie heeft er baat bij dat Frank achttien maanden cel krijgt voor roof? Wie heeft er baat bij dat Rita negen maanden opgesloten wordt voor winkeldiefstal bij Delhaize? Het klinkt misschien vreemd maar de vraag – hoe vreemd ook – moet gesteld worden: wie heeft er baat bij?
Wat hebben Frank en Rita aan hun tijd “binnen”? Hun veroordelingen leiden niet tot resultaten zoals die door training of opvoeding worden verkregen. Gevangenschap kan desastreus zijn voor gevangenen en zonder resultaat. Mensen een groot deel van de dag opsluiten zonder stimulering of interactie om te kunnen breken met al te vastgeroeste mentale processen, bijv. zelfhaat, zelfrechtvaardiging, paranoia, agressie, is geen recept voor persoonlijke verandering. Hen samenbrengen met andere voor gelijkaardige feiten veroordeelden, kan hen verder in een richting duwen, die er niet zeer gunstig uitziet.
Hebben de gezinnen, partners, kinderen van Frank en Rita baat bij hun afwezigheid? Soms kan dit tijdelijk het geval zijn, als ze bv. bevrijd zijn van de onderdrukkende aanwezigheid van een gewelddadig, vernederend, misschien verslaafd persoon. Maar meestal mag men verwachten dat een gezin er slechter aan toe is als er een gezinslid afwezig is.
Dan is er het slachtoffer van de roof: wat is zijn voordeel bij een straf?
Onze gerechtelijke straffen zijn complex. Bestraffing met celstraf, boete, gemeenschapsdienst of een combinatie ervan is het eindpunt van een complexe reactie op criminaliteit. De verdachte van een misdrijf moet worden opgespoord, gevat en vervolgd, geoordeeld, verdedigd en veroordeeld. Na de veroordeling moet de straf worden uitgevoerd. Geen enkele van deze processen is eenvoudig of rechttoe rechtaan, maar het is belangrijk dat we de hele procedure en de context waarbinnen de bestraffing gebeurt, bekijken
Wie heeft er baat bij? Zo’n vraag stellen toont bekommernis om het gemeenschappelijk welzijn, bekommernis om de authentieke ontplooiing van elke persoon en van elke gemeenschap. In de taal van paus Paulus VI (Populorum Progressio) en paus Benedictus XVI (Caritas in veritate) een bekommernis om de ontwikkeling van elke persoon én van de gehele persoon.
Bekommernis om het gemeenschappelijk welzijn betekent, dat we naar de samenleving kijken op basis van twee criteria: geen enkele persoon en geen enkele groep mag willekeurig uitgesloten worden van deelname aan de baten en goederen die we in de samenleving samen nastreven. Ook geen enkele dimensie van het menselijk welzijn mag willekeurig uitgesloten worden bij het nadenken over wat we samen willen bereiken. Onze inzet voor het gemeenschappelijk welzijn brengt ons ertoe, om de vraag te stellen naar de baten van ons strafrechtelijk handelen.
Er is het leeraspect. Wie leert er iets bij in ons gerechtelijk systeem? Wie slaagt erin de informatie te beheersen en te verwerken, een positie te verwerven en zich zo bevoegdheid en deskundigheid eigen te maken en te tonen? In ons systeem zijn het opvallend genoeg magistraten, procureurs en rechters en advocaten, die het leeraspect voor hun rekening nemen. Kennis van de wet, het beheersen van een bijzondere instructie, het ontwikkelen van kennis voor een kruisverhoor, een vervolging of een verdediging. Veel rechtstreeks betrokkenen bij de procesgang hebben feitelijk geen deel aan die kennis en competenties. Erger nog, niet alleen worden de slachtoffers van het misdrijf of de families van de beschuldigden vaak uitgesloten uit het professioneel gesprek. Dikwijls wordt hen ook meegedeeld dat hun perspectief en hun bekommernissen niet ter zake doen of onbeduidend zijn.
Natuurlijk mag dit niet overdreven worden. Er worden meer en meer inspanningen geleverd om een stem te geven aan de slachtoffers via slachtofferverklaringen. Ook kunnen de beschuldigden bewijs aanvoeren van verzachtende omstandigheden. Vanuit het oogpunt van herstelrecht (restorative justice) kan er bemiddeld worden tussen slachtoffer en dader, waarbij daders en hun slachtoffers elkaar onder toezicht ontmoeten en beide partijen iets kunnen leren over het misdrijf en zijn betekenis in hun leven. Soms helpt dit het slachtoffer om te genezen van een blijvend trauma, en helpt het de dader om te groeien in bewustzijn van de aangerichte schade.
Van een gerechtelijke situatie waarbij maar enkelen betrokken zijn, gaat men nu meer ‘partijen’ betrekken. Hoever zou deze ontwikkeling moeten gaan? Hoe inclusief zou de procedure idealiter moeten zijn? Hoe ziet een meer inclusieve procedure eruit? Abstractie makend van aspecten als uitvoerbaarheid en betaalbaarheid, zou in ieder geval het algemeen welzijn voorop moeten staan en mag niemand willekeurig worden uitgesloten. Daarom moet de breedst mogelijke inclusie worden nagestreefd.
Zoals reeds vermeld zijn er verschillende groepen die betrokken worden door en bij het gerechtelijk optreden: slachtoffers, gezinnen van schuldigen, de (veroordeelde) misdadiger(s) zelf, politiemensen, justitieassistenten, bezorgde burgers, gezondheidswerkers. Is er daarbij ook ruimte voor de belangenbehartiging van het geheel, d.w.z. voor het gemeenschappelijk welzijn?
Er wordt vaak gezegd dat de samenleving baat heeft bij de bestraffing van wetsovertreders. Sommige politici pleiten onder druk van mediacampagnes voor een hardere aanpak van de veroordeelden om de baten voor de samenleving te doen toenemen. Maar klopt het wel, dat de samenleving baat heeft bij de celstraffen van bv. Frank en Rita?
Bestraffing wordt wel eens gerechtvaardigd op basis van de theorie van de ‘maatschappelijke verdediging’ of de ‘lamlegging’. Als gewelddadige mensen opgesloten worden, of gevaarlijke bestuurders hun rijbewijs moeten inleveren, dan is hun vermogen om schade aan te richten tijdelijk verminderd. Voor zover de samenleving daardoor beschermd is, heeft ze baat bij de praktijk van deze bestraffing.
Bestraffing, zo wordt gezegd, heeft ook een afschrikkingseffect en doet de misdaadcijfers dalen. De samenleving zou daar dus baat bij hebben. Net als de theorie van de ‘maatschappelijke verdediging’ kan ook het afschrikkingseffect empirisch getoetst worden. Onderzoek toont aan dat in werkelijkheid niet de dreigende straf afschrikt, maar wel de pakkans en de kans op een succesvolle vervolging. Een winkeldief of straatrover zal doorgaans de pakkans inschatten, eerder dan te denken aan de straf. Die straf komt immers veel later, aan het eind van een hele weg, en kan soms vermeden worden door bijvoorbeeld technische procedurekwesties.
Kijken we naar de twee argumenten voor de maatschappelijke baten, dan valt er een gezamenlijk element op: men beschouwt de gestraften niet als leden van de baathebbende samenleving. Zij worden voor hun fouten gestraft en anderen hebben daar een verondersteld voordeel bij, door beter beschermd te zijn en een verminderd risico te lopen om slachtoffer te worden van misdaad. Wat het goed of de baten hier ook zijn, het gaat hier niet om een gemeenschappelijk goed. Ze sluiten het welzijn van de gestrafte Frank en Rita niet in.
Misschien moet het allemaal niet noodzakelijk op die manier verlopen. Andere interpretaties van ‘maatschappelijke baten’ zijn misschien beloftevoller. Verwijzend naar de symbolische dimensie van veroordeling en bestraffing, onderstrepen sommige commentatoren het feit dat de wet en de waarden van de samenleving verdedigd moeten worden, dat recht moet geschieden en dat dit ook zichtbaar moet gebeuren. Zodoende zou de sociale cohesie te worden versterkt.
Met dit argument keren wij terug naar het belang van het leeraspect. Waarden, betekenis, gemeenschapszin staan niet in een bibliotheek, noch zitten ze in een databank. Ze zijn eigen aan personen, met en wil en een verstand. De waarden van de samenleving mogen verdedigd worden, maar we moeten zorgvuldig nadenken over wie we tot die samenleving rekenen. Zijn het waarden waaraan Frank en Rita deelhebben, zij het in beperkte mate, of kunnen hun beschuldiging, veroordeling en straf hen helpen die waarden te verwerven, als ze er nog niet in delen?
De gedeelde waarden die de maatschappelijke solidariteit schragen zijn wel degelijk een gemeenschappelijk goed, d.w.z. een goed in gemeenschap. Bestraffing kan voor allen goed zijn, een gemeenschappelijk goed dus, als ze succesvol de gedeelde waarden overdraagt aan wie ze door hun daden geschonden hebben.
Misschien lijkt dit een ideaal of een utopie. In de vorige zin is er evenwel sprake van een belangrijke ‘als’. We beseffen heel goed hoe klein de kans is dat ons strafrechtelijk systeem collectieve betekenissen en waarden kan inprenten of versterken bij de mensen, in het bijzonder bij onze gestrafte medeburgers. Die kans is klein omdat er zo veel is dat dit tegenwerkt.
Een belangrijke tegenwerking gaat juist uit van de wijdverbreide houding dat bestraffing de samenleving beschermt en beveiligt tegen individuen die in de eerste plaats niet gezien worden als leden van de samenleving, maar als bedreigingen ervan. In deze denkwijze wordt de samenleving verdeeld, opgesplitst in de goeden en de slechten, en dit is vernietigend voor de gemeenschapszin. Als resultaat wordt een dubbele en tegenstrijdige boodschap gegeven. Aan de beschuldigden en veroordeelden zeggen we zowel ‘we willen dat jullie delen in onze waarden en ons gevoel van samenhorigheid’ als ‘we zien jullie als een bedreiging voor de veiligheid en het welzijn van onze samenleving’. Beide boodschappen hebben hun plaats. Maar zonder aanzienlijke inspanningen en middelen om de eerste te realiseren, zal de tweede boodschap de eerste altijd overschreeuwen.
Een andere belangrijke tegenwerking komt van het overwicht aan andere signalen die de samenleving geeft aan kandidaat-misdadigers. Elk signaal dat het strafrechtelijk systeem de bedoeling heeft solidariteit te bevorderen, wordt tegengesproken door de ervaring van uitsluiting op zoveel vlakken. De hoge correlatie tussen criminaliteit, in het bijzonder voor wat betreft eigendomsdelicten en sociale achteruitstelling moet ons doen nadenken over de perspectieven van wie makkelijk in criminaliteit vervalt.
Armoede, gebrek aan schoolresultaten, de nadelen van problematische, spaaklopende gezinsrelaties kunnen allemaal bijdragen tot een gevoel van uitval en van geen belang te hebben bij de sociale welvaart. Het wekt dan ook geen verbazing dat velen met een achtergrond van ontbering, hun veroordeling tot celstraf ervaren als nog maar eens een gebaar van verwerping en verdere uitsluiting. In dergelijke omstandigheden vergt daadwerkelijke communicatie meer dan verheven woorden over de verdediging van de waarden van de samenleving en het evenwichtsherstel tussen al haar leden. Er is soms een groot verschil tussen wat men zegt en wat men hoort.
De twee criteria voor het gemeenschappelijk welzijn – dat niemand mag worden uitgesloten van de voordelen die de samenleving biedt en dat de menselijke ontplooiing niet uitgesloten mag worden uit de maatschappelijke betrachtingen vereisen bij de toepassing van het strafrechtelijk systeem zowel belangenbehartiging van de uitgeslotenen, gemarginaliseerden en vergetenen, als de kracht om te zeggen dat het geheel verder reikt dan de som van de delen. We moeten kunnen spreken over die ongrijpbare waarden voor een samenleving: het visioen van de ontwikkeling en de algehele vervulling van elke persoon en van de hele persoon.
Bij het verdedigen van de belangen van de ene partij of groep loopt men het risico dat het geheel onzichtbaar wordt, vermits de interesses van de ene partij in concurrentie moeten treden met die van de andere partij. Als bestraffing gezien wordt als de bescherming van één partij tegen de bedreiging van een andere, vergeet men het geheel te bevorderen en veilig te stellen.
Hoe spreken we over dat geheel? We moeten publiek verduidelijken wat de lasten en baten zijn, de rechten en plichten, die voor ons als lid van de samenleving essentieel zijn. Het is evident dat we niet zomaar kunnen vertrouwen op een gemeenschappelijk verstaan van deze zaken. Dit is een reden te meer om een publiek debat hierover aan te moedigen. We moeten weten wat ons juist samenhoudt.
Wat de gedeelde betekenissen en verplichtingen ook zijn die onze sociale orde samenhouden, ze worden in een visie van evenwicht tussen lasten en baten gemakkelijk ondermijnd door mediacommentaren en populistisch politiek gepraat dat verdeeldheid en verschil onderlijnt, ‘wij’ tegen ‘hen’.
Natuurlijk is een gemeenschappelijk verstaan van het gemeenschappelijk welzijn op zich niet voldoende om de rechtvaardiging van ons strafrechtelijk systeem te garanderen. Zolang waarden die wij verdedigen niet vertaald zijn in effectieve programma’s om Frank en Rita op te nemen in de balans van lasten en baten die onze samenleving uitmaakt, zal ons bestraffingsbeleid gedomineerd blijven door de doelstelling degenen die geïntegreerd zijn in het sociaal weefsel te beschermen tegen wie er uitgesloten zijn.
Daarom maakt de aanwezigheid van christelijke begeleiders voor Frank en Rita, hun gezinnen en vele anderen zoals zij, duidelijk dat er een solidariteit is die fundamenteler is dan gelijk welke verdeeldheid. Terwijl de waarden die ons samenbrengen steeds het gevaar lopen van loutere lippendienst, vooral in de politieke retoriek, wordt de waarheid van onze gemeenschappelijke menselijkheid en van onze gemeenschappelijke belangen bevestigd door inzet met en voor de uitgeslotenen.