Peter Bieri
Peter Bieri is een Zwitsers filosoof en romanschrijver. De gedachten die hij als filosoof ontwikkelt, gedachten over vrijheid en waardigheid, vind je ook terug in zijn romans, geschreven onder zijn auteursnaam Pascal Mercier: Nachttrein naar Lissabon, Perlmann’s zwijgen, De pianostemmer en Lea (alle uitgegeven in vertaling bij Wereldbibliotheek). Een mooie introductie tot het werk van Bieri is het boekje Hoe willen wij leven? (Wereldbibliotheek, 93 pp, 2012, oorspronkelijke titel: Wie wollen wir Leben?), dat in drie lezingen drie vragen tracht te beantwoorden: Wat zou een autonoom leven zijn? Waarom is zelfkennis belangrijk? Hoe ontstaat culturele identiteit?
In het boek Een manier van leven. Over de vele vormen van menselijke waardigheid (Wereldbibliotheek, 384 pp, 2013, oorspronkelijke titel : Eine Art zu leben. Über die Vielfalt menschlicher Würde) gaat Bieri stap voor stap in op het thema van de menselijke waardigheid. In welke situaties behouden we onze waardigheid, in welke zetten we die op het spel? Hoe belangrijk is het zelfrespect voor de vorming en het behoud van ons gevoel voor waardigheid?
Menselijke waardigheid is een universeel begrip. Het komt aan bod in het handvest van de Verenigde Naties en in dat van de Europese Unie. Maar wat bedoelen we er eigenlijk mee? Met voorbeelden uit alledaagse situaties wordt onderzocht hoe onze waardigheid wordt bepaald door de wijze waarop wij omgaan met anderen en met onszelf. Hij laat zien hoe die waardigheid tot uitdrukking komt in de manier waarop we begrippen als zelfstandigheid, waarachtigheid en zuivere betrekkingen tot maatstaf van ons handelen maken. Waardigheid is voor Peter Bieri geen abstract begrip, het is een manier van leven.
Hij behandelt thema’s als waardigheid nastreven in een ontmoeting, in intieme relaties, morele integriteit, als gevangene je waardigheid verliezen, vergeven, waardigheid en de zin van het leven.
Een boek dat aan het denken zet, een must voor wie met kwetsbare mensen omgaat.
Philippe Claudel
Via Bieri’s Een manier van leven leerde ik een ander boek kennen, namelijk Le bruit des trousseaux van Philippe Claudel (Editions Stock 2002). Claudel ging elf jaar lang elke dag naar de gevangenis van Nancy om les te geven. Hij is een Franse schrijver, geboren in 1962, van wie de boeken in verschillende talen vertaald zijn. Hij schreef onder andere: La Petite Fille de Monsieur Linh (vertaald als: Het kleine meisje van Meneer Linh), Les âmes grises en Meuse l’oublie. Hij is lid van de Academie Goncourt en kreeg in 2015 een eredoctoraat aan de KU Leuven. Hij schreef ook filmscenario’s voor films als Il y a longtemps que je t’aime, Tous les soleils en Une enfance, waarin ook de wereld van gedetineerden niet ver weg is.
Met Le bruit des trousseaux (‘Het geluid van de sleutelbossen’) schreef Claudel een indringende getuigenis over het Franse gevangeniswezen. In het boek staan korte getuigenissen. Claudel noemt het zelf ‘ un récit’ of ‘een verhaal’. Ik vind het een zeer herkenbaar boekje. Vele ervaringen die beschreven worden, komen dicht bij wat ik zelf meemaakte en ervoer. De onmacht die ik soms voelde. Claudel verwoordt het mooi. Vol mededogen en empathie, zoals alleen hij dat kan, vind ik. Het greep me enorm aan.
Het boek is niet in het Nederlands vertaald. Ik citeer enkele fragmenten in mijn eigen vertaling:
De brief waarop een gedetineerde wacht, het einde van een straf waarop een gedetineerde wacht, een pakje waarop een gedetineerde wacht, een gesprek waarop een gedetineerde wacht, een advocaat waarop een gedetineerde wacht, een oproep van de onderzoeksrechter waarop een gedetineerde wacht, de datum van een proces waarop een gedetineerde wacht, de nacht waarop een gedetineerde wacht, de stap van een penitentiair beambte waarop een gedetineerde wacht, de vermoorde man waarop een echtgenote wacht. Het wachten, de uren en dagen wachten.
De families wachtten voor het bezoek in het sas aan de inkom: zakken met wasgoed, verdrietige gezichten van moeders, echtgenotes die al jaren komen en zeer luid praten en grapjes maken met de PB’s, nieuwe bezoekers die proberen zich weg te stoppen, beschaamd en met betraande ogen, kinderen die luidruchtig ruzie maken, met loopneusjes, baby’s, Arabische moeders met geur van komijn en henna aan wie zeer jonge meisjes de instructies en uurregelingen vertalen.
Er waren soms gesprekken onder de Penitentiair Beambten (PB’s) waarbij, dat voelde je goed aan, de anderen, de gedetineerden, buitengesloten waren. Nochtans hadden de gesprekken dicht bij hen plaats. Het leek alsof ze voor de PB’s onbestaand, afwezig, doof of dom waren. Het herinnerde me aan discussies die dokters of verpleegsters soms hebben naast het bed van een patiënt.
Vleugel B., die van gedetineerden betrokken bij zedenfeiten, verkrachting of pedofilie. ‘ Van B. zijn’, dit betekende soms dat je minder dan een hond bent, dat je moet kruipen op bevel, op je bek moet laten slaan, gehaat worden door andere gedetineerden, geminacht door sommige PB’s. Dit moet voelen zoals minder dan een mens zijn.
Schrijf ons een kaartje.’ Ja, ik zal een kaartje sturen. Bij het sturen van het kaartje krijg ik toch iets van een gevoel van schaamte of wroeging als ik het zit te schrijven op een Turks terrasje aan de blauwe moskee of op het dek van een plezierbootje.
De zondagsmis was zeer populair bij de gedetineerden, verschillenden van hen waren niet gelovig. Het was een spektakel dat toeliet om gedurende een uur te ontsnappen aan de opsluiting. Er werden informaties uitgewisseld, nieuwtjes, wat lekkers af en toe of sigaretten. Nooit klappen.
De tranen van Patrice N. , tegenover mij, in het kleine zaaltje waar hij na de les nog even wilde blijven omdat hij me ‘iets te zeggen ‘ had. Veel vertelde hij niet tenzij dat hij zich schaamde en zich schuldig voelde omdat hij een jaar geleden een jong meisje verkracht had. Hij schokte en weende. De tranen liepen over zijn zware hoofd. Zijn schouders gingen op en neer van de zenuwen. Het duurde heel lang. Ik wist niet wat te zeggen.
Veel gedetineerden praatten met de aalmoezenier, bij gebrek aan andere luisterende oren en open harten. Deze priester had veel trekken van een missionaris, een rondborstigheid en spontaneïteit, wat een kenmerk is van enorme goedheid. Hij ging met pensioen en kwam nooit meer terug.
Ik herinner me twee PB’s die een gedetineerde verwelkomden toen die terug kwam van zijn proces. Hij had net zijn vonnis gekregen. Achttien jaar opsluiting. Neergeslagen stapte hij als verdoofd vooruit. Zij gingen rond hem staan en spraken hem zacht toe als een moeder die haar wenend kindje troost. Zij fluisterden simpele troostende woorden en noemden hem bij zijn voornaam, wat voor mij het bewijs van grote goedheid was.
De trots van gedetineerden die een attest behaalden. Ik herinner me de vreugde van één van hen die amper kon wachten op het volgende bezoek waarop hij het zijn dochter van zeven zou kunnen vertellen. Opnieuw iemand zijn! Fier zijn op zichzelf!
Toen hij klaar was met het schrijven van het boek noemde Philippe Claudel het ‘ een valse getuigenis’: ‘Er ontbreekt me iets essentieels om over de gevangenis te kunnen praten, namelijk om aan te lijve ondervonden te hebben hoe het voelt om de nacht in de gevangenis door te brengen’
Veel leesgenoegen.