Het is nu iets meer dan een jaar geleden dat ik voor het eerst een gevangenis binnenging – of toch voor langer dan een rondleiding van twee uur. In het kader van mijn doctoraatsonderzoek over het normaliseringsbeginsel zou ik in het najaar van 2014 immers voor twee maanden observaties uitvoeren in de gevangenis van Hoogstraten, die omwille van haar uitgebreide aanbod aan opleidingen officieel het “penitentiair schoolcentrum” wordt genoemd. Na Hoogstraten zouden de gevangenissen van Leuven (hulp), Leira en Nermarka volgen. Leira is de laagbeveiligde afdeling van de gevangenis van Trondheim (Noorwegen), Nermarka de hoogbeveiligde afdeling van diezelfde gevangenis. Ik begon mijn eerste observatieperiode met een heel ruime omschrijving van het normaliseringsbeginsel in mijn achterhoofd, de omschrijving die zowel in de Belgische als in de Europese regelgeving terug te vinden is: het leven in de gevangenis moet zo veel mogelijk overeenkomen met het leven buiten de gevangenis. Tijdens mijn observaties zou dan duidelijk moeten worden wat dit normaliseringsbeginsel in de praktijk betekent – of zou kunnen betekenen. Aangevuld met de analyse van Europese, Belgische en Noorse regelgeving en beleidsdocumenten zouden deze observaties tot een grondig begrip moeten leiden van dit normaliseringsbeginsel en de invloed ervan op de gevangenisstraf.
Visie achter het normaliseringsbeginsel
Dat het leven in de gevangenis zo veel mogelijk moet overeenkomen met het leven buiten de gevangenis, is op zich niet vanzelfsprekend. De gevangenis is er immers op gericht om gedetineerden te bestraffen door hen van hun vrijheid te beroven, wat haaks staat op het “normale” leven van buiten de gevangenis. Toch wordt het normaliseringsbeginsel tegenwoordig beschouwd als de hoeksteen van het strafuitvoeringsbeleid in Europa. Binnen de Raad van Europa wordt immers al enkele decennia aanvaard dat van de gevangenisstraf niet langer verwacht kan worden dat gedetineerden erdoor “verbeteren” (Aanbeveling Rec(87)3 van de Raad van Europa) en dat het daarom zinvol is om de doelen van de straftoemeting en van de strafuitvoering van elkaar te onderscheiden. Waar het doel van de straftoemeting de vergelding van het misdrijf kan zijn (uitgedrukt in de duur van de vrijheidsberoving), moet de strafuitvoering zich in de eerste plaats richten op de succesvolle re-integratie van gedetineerden na hun straf (D. van Zyl Smit en S. Snacken, 2009). Met andere woorden: willen we gedetineerden een behoorlijke kans geven om hun leven na de gevangenisstraf te hervatten, dan moet er tijdens de gevangenisstraf aan de re-integratie gewerkt worden. Daarbij wordt aangenomen dat de re-integratie na de gevangenisstraf vlotter zal verlopen als de verschillen tussen het leven binnen en buiten de gevangenis zo klein mogelijk worden gemaakt of nog: als het leven in de gevangenis “genormaliseerd” wordt.
Binnen het Europese strafuitvoeringsbeleid wordt het normaliseringsbeginsel als volgt geformuleerd: “het leven in de gevangenis moet zo veel mogelijk overeen komen met de positieve aspecten van het leven in de buitenwereld” (Aanbeveling Rec(2006) van de Raad van Europa). Hiermee streeft de Europese regelgever vier doelen na: gedetineerden hun verantwoordelijkheid laten opnemen, hun menselijke waardigheid waarborgen, de negatieve gevolgen van de opsluiting beperken en hun re-integratie bevorderen. De Europese gevangenisregels benadrukken bovendien dat alle beperkingen die verder gaan dan het verlies van vrijheid bij wet vastgelegd moeten worden en alleen te verantwoorden zijn als ze noodzakelijk zijn voor de orde en veiligheid in de gevangenis. Hoewel deze Europese gevangenisregels niet juridisch afdwingbaar zijn, krijgen ze steeds meer gewicht doordat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Comité ter Preventie van Foltering er in hun arresten en verslagen naar verwijzen.
Ook in België en Noorwegen is het normaliseringsbeginsel een van de meest fundamentele concepten van de uitvoering van de gevangenisstraf. De Belgische wetgever ging er bij de voorbereiding van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van 12 januari 2005 van uit dat het beperken van de schadelijke gevolgen van de gevangenisstraf een noodzakelijke voorwaarde is om aan de doelen van de strafuitvoering te kunnen werken: re-integratie, rehabilitatie en herstel. Die schadelijke gevolgen zouden volgens de wetgever beperkt kunnen worden door de leefomstandigheden in de gevangenis zo veel mogelijk in overeenstemming te brengen met de leefomstandigheden buiten de gevangenis. Het normaliseringsbeginsel wordt in België dus opgevat als “een instrumenteel beginsel ter operationalisering van het schadebeperkingbeginsel. Het beperken van detentieschade impliceert dat men minstens probeert om binnen de strafinrichting situaties tot stand te brengen die, behoudens het feit dat men van zijn vrijheid is beroofd, zoveel mogelijk beantwoorden aan de situaties van de buitenwereld” (Eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, 2 februari 2001).
In Noorwegen is het normalitetsprinsippet een van de vijf pijlers waarop de werking van de penitentiaire diensten steunt (St.meld. nr. 37, 2007-2008). Het beginsel omvat hier drie aspecten: (1) de straf houdt alleen de vrijheidsbeperking in, waardoor de veroordeelde dezelfde rechten behoudt als alle andere inwoners van Noorwegen; (2) niemand moet zijn straf onder striktere voorwaarden ondergaan dan noodzakelijk voor de veiligheid in de samenleving en (3) tijdens de strafuitvoering moet het leven binnen de gevangenis zo veel mogelijk gelijken op het leven buiten de gevangenis. Hoewel het normaliseringsbeginsel in Noorwegen niet helemaal op dezelfde wijze wordt omschreven als in België, lijkt het wel geformuleerd te zijn met eenzelfde bedoeling: het beperken van de negatieve gevolgen van de opsluiting en het bevorderen van de re-integratie. Meer concreet krijgt het normaliseringsbeginsel in de eerste plaats vorm door het te vertalen naar concrete rechten voor gedetineerden: gedetineerden hebben in principe hetzelfde recht als hun medeburgers op onder meer onderwijs, gezondheidszorg, gezinsleven en godsdienstbeleving.
Om inzicht te krijgen in de manier waarop dit normaliseringsbeginsel vorm krijgt in de gevangenispraktijk, plande ik observaties in vier gevangenissen: zowel in België als in Noorwegen selecteerde ik een open of laagbeveiligde gevangenis en een gesloten of hoogbeveiligde gevangenis. De keuze voor de vergelijking met Noorwegen steunt op de vaak verkondigde boodschap in de literatuur en media dat ze daar “al veel verder staan” op vlak van normalisering van het gevangenisleven. De keuze voor zowel open als gesloten gevangenissen was gebaseerd op een gelijkaardige gedachte: ik ging er immers van uit dat het normaliseringsbeginsel sterker tot uiting zou kunnen komen in een gevangenis met een lager beveiligingsniveau. In wat volgt baseer ik me op mijn observaties die ik tot nu toe heb uitgevoerd, namelijk die in de open gevangenissen van Hoogstraten en Leira. Hoewel de nog komende observaties in de hoog beveiligde gevangenissen de uiteindelijke analyse wellicht nog zullen kleuren, kunnen deze eerste observaties ons alvast iets leren over het normaliseringsbeginsel in de praktijk.
Kennismaking met een open gevangenis in België: het penitentair schoolcentrum van Hoogstraten
Het was mooi weer en bij mijn aankomst bij de gevangenis viel het mij op hoe stil het er was – op het gesnater van enkele eenden na. Ik liet mijn gsm in de auto en wandelde de dreef af richting de grote ijzeren poort. Nadat ik op vraag van een van de twee portiers mijn identiteitskaart had omgeruild voor een papiertje met mijn naam en foto op, kwam de andere portier de poort handmatig voor mij opendoen, terwijl hij lachend maar op vriendelijke toon vroeg: eerste keer zeker? – dat was blijkbaar duidelijk te merken. Ondertussen hoorde ik de andere portier aan de telefoon zeggen: “dat meisje is hier.” Zonder goed te weten wat ik precies zou gaan observeren maar met mijn onderzoeksvragen in mijn achterhoofd, wandelde ik over de kasseien naar de brug die me naar de poort van het eeuwenoude kasteel leidde. Ik klopte hard op de houten poort van het kasteel en even later werd ik binnengelaten door de portier-gedetineerde.
Een aantal observaties tijdens die eerste dagen verrasten mij: de op het eerste zicht gemoedelijke, vriendelijke omgang tussen personeel en gedetineerden, de zondagse voetbalmatchen tegen een “buitenploeg” en het gelach en de muziek die op de gang klonken. Minder verrassend vond ik de gevangenisuniformen, de strikte dagelijkse routines, de frequente telling van gedetineerden, de opsluiting in individuele cellen en de nachtelijke controles. Toegegeven, de tijd die gedetineerden achter de gesloten deur van hun individuele cel doorbrachten, verbaasde mij wel aangezien het “penitentiair schoolcentrum” van Hoogstraten op de website van FOD Justitie omschreven wordt als een “open inrichting” waar een “sterk gemeenschapsregime” heerst.
Zelfs in deze “open” inrichting leek het gevangenisleven nauwelijks op het leven buiten de gevangenis. Hoewel gedetineerden net als vrije burgers eten, doen ze dat individueel en achter gesloten deuren. Ze koken niet zelf en kiezen niet wat en hoeveel ze eten. Hoewel gedetineerden net als vrije burgers kunnen werken, is het beschikbare werk in de werkhuizen beperkt en vraagt het weinig verantwoordelijkheid of intellectuele inspanning. Hoewel gedetineerden zich net als buiten kunnen bijscholen of ontspannen kunnen ze dat alleen op de vastgelegde tijden en manieren. Toch wen je ook als buitenstaander verbazend snel aan het gevangenisleven, de levensomstandigheden en de dagelijkse routines, en krijg je snel meer inzicht in het belang van deze routines voor het behoorlijk functioneren van de gevangenis.
Ondanks deze grote verschillen met het leven buiten de gevangenis, wordt de werking van deze gevangenis sterk gestuurd door de opvatting dat het leven binnen de gevangenis zo veel mogelijk zou moeten overeen komen met het leven buiten. Zo worden er bijvoorbeeld voetbalmatchen georganiseerd tegen buitenploegen en worden gedetineerden betrokken bij de dagelijkse werking van de gevangenis: in de keuken, bij het onderhoud, bij het uitdelen van de aankopen via de kantine en zelfs bij het openen en sluiten van de poort van het kasteel. Daarnaast levert het personeel van de Vlaamse Gemeenschap grote inspanningen om een ruim aanbod aan opleidingen en cursussen uit te bouwen en wordt voelbaar moeite gedaan om het maandelijks kinderbezoek zo kindvriendelijk mogelijk te maken: geen toegangscontrole, geen bewakend personeel maar wel burgerpersoneel, spelletjes, knutselmateriaal, een speeltuin, drankjes en koekjes.
Kennismaking met een open gevangenis in Noorwegen: Leira
Het was 2 juni 2015, rond 9 uur, toen ik voor het eerst van de bus stapte bij de halte “Leira skole” (“Leira school”), vlak voor de gevangenis. Ik liep de oprijlaan af tot aan de voordeur van het gebouw, ging de trapjes voor de deur op en hoopte dat die los zou zijn. De deur was inderdaad los en ik kon gewoon binnenwandelen. Behalve aan het teken dat gsm’s vanaf dit punt niet meer waren toegelaten, was aan niks te zien dat ik net een gevangenis was binnengewandeld. Ik stond in de inkomhal met voor mij een trap die naar de bovenverdieping met de kamers leidde en zowel links als rechts van mij een deur. De deur links gaf toegang tot een ontspanningsruimte met enkele zetels, een tafeltje waarop gezelschapspelletjes lagen en drie deuren waarvan elke deur toegang gaf tot een andere living met zetels en een tv. In de grootste van de drie livings stond ook een pooltafel. Ik ging de eetruimte aan mijn rechterkant binnen en het viel mij op dat het hier lekker rook naar koffie en wafels – geen mix van zweet, toiletemmers, cannabis en shampoo zoals in Hoogstraten. Meteen rechts was opnieuw een deur die open stond. Hier zaten enkele personeelsleden aan wie ik me voorstelde. Iedereen was opvallend vriendelijk. Doordat niemand een uniform droeg en iedereen elkaar gewoon met de voornaam aansprak, wist ik op dat moment nog niet wie personeel was en wie gedetineerde. Maar omdat deze kleine afdeling slechts plaats had voor 29 gedetineerden, leerde ik al snel iedereen van gezicht kennen.
Het eerste wat mij opviel was de huiselijke sfeer. De meesten deden hun schoenen uit wanneer ze binnenkwamen; personeel en gedetineerden werkten samen in het tuincentrum van de gevangenis, aten samen aan de kleine ronde tafeltjes in de eetkamer; gedetineerden keken samen tv in een van de livings en ’s avonds werd er gekookt en werd uitgebreid gebruik gemaakt van de pooltafel. Ook opvallend waren de vier vrouwelijke gedetineerden, die in een apart huisje achter het hoofdgebouw woonden maar wel samen werkten en aten met de mannelijke gedetineerden. Zelf werkte ik ook mee in het tuincentrum dat op het domein van de gevangenis stond maar toegankelijk was voor klanten van buitenaf. Na het werk aten we samen, keken we tv of kaartten we. Op dinsdag en donderdag waren gedetineerden verplicht om de vaste wandeling van vier of acht kilometer te maken, waarbij ze moesten melden wanneer ze vertrokken en zich binnen de afgesproken tijd opnieuw moesten melden. Daarnaast werden op voorstel van de gedetineerden uiteenlopende ontspanningsactiviteiten georganiseerd zoals gaan vissen, gaan barbecueën aan de rand van een meer of naar een voetbalmatch gaan kijken, en was er een beurtrol voor de wekelijkse uitstap naar de buurtwinkel waar iedereen zelf zijn boodschappen deed.
Paradoxaal genoeg, bleek uit mijn gesprekken met gedetineerden dat deze nabijheid van de vrijheid net het zwaarste aspect van het leven in Leira was: je komt elke dag in aanraking met vrijheid, je ziet mensen alcohol drinken, je ziet de bus langsrijden die je op een kwartier in het stadscentrum kan brengen, maar uiteraard is het verboden om de gevangenis zonder toelating te verlaten. En dat maakt de vrijheidsberoving hier net erg voelbaar. Anders dan in andere gevangenissen kan je je hier niet afsluiten van de buitenwereld, meedraaien in het strikte regime en je tijd gewoon uitzitten. De gedetineerden waren het erover eens dat het meer moeite vraagt om je tijd in Leira uit te zitten dan in een hoogbeveiligde inrichting, maar dat het je kansen voor de toekomst tegelijk enorm vergroot.
Normalisering en het gevangenisleven: voorbij de tegenstelling
Als de succesvolle re-integratie van gedetineerden in de samenleving een belangrijk doel van de strafuitvoering is – wat zowel op het niveau van de Raad van Europa als in België en Noorwegen het geval is – is het cruciaal dat gedetineerden tijdens hun opsluiting niet volledig vervreemden van deze samenleving en dat het gevangenisleven dus zo veel mogelijk “genormaliseerd” wordt. Dit abstracte idee van “normalisering van het gevangenisleven” wordt vandaag voornamelijk geconcretiseerd in de vorm van rechten voor gedetineerden die voortkomen uit Europese en nationale regelgeving: behalve hun vrijheid behouden gedetineerden al hun rechten en hebben ze dus net als hun medeburgers het recht om hun godsdienst te belijden, recht op onderwijs, recht op gezondheidszorg, recht op een gezinsleven enzovoort. Maar tijdens mijn observaties in Hoogstraten en Leira leerde ik dat het normaliseringsbeginsel niet verengd mag worden tot deze rechten. Beide gevangenissen worden immers “open” gevangenissen genoemd waarvan de werking gestuurd wordt door respect voor de rechten van gedetineerden en de voorbereiding van de re-integratie en toch is organisatie van het leven binnen deze inrichtingen fundamenteel verschillend, net als het klimaat dat er heerst, de mate van participatie en verantwoordelijkheid van gedetineerden en de individuele voorbereiding van de re-integratie.
Het is daarom cruciaal om erbij stil te staan dat het verkleinen van de verschillen tussen binnen en buiten de gevangenis niet alleen gerealiseerd kan worden door de rechten van gedetineerden te respecteren. Het “normaliseren” van het gevangenisleven betekent bijvoorbeeld ook diepgaand sociaal contact ervaren en op alle levensgebieden verantwoordelijkheid kunnen opnemen, eerder dan de gebruikelijke oppervlakkige gesprekken met weinig oprechte emoties, het beperkte vertrouwen in de “huisgenoten”, op alle mogelijke manieren de tijd proberen te doden en voortdurend voor alles toelating moeten vragen. Want zelfs als de rechten van gedetineerden formeel gerespecteerd worden, blijven de verschillen tussen het gevangenisleven en het vrije, zelfstandige leven enorm.
Het antwoord op de vraag of de “normalisering van het gevangenisleven” een contradictio in terminis is, is dus afhankelijk van het doel van de strafuitvoering en de invulling die we geven aan het normaliseringsbeginsel. Natuurlijk staat het opsluiten van gedetineerden met meer dan honderd in een verouderd gebouw, waarin het leven verloopt volgens strikte routines en weinig individuele verantwoordelijkheid wordt verwacht, haaks op het leven buiten de gevangenis. En dit zelfs zonder enige schending van de mensenrechten van gedetineerden – wat we het normaliseringsbeginsel in strikte zin zouden kunnen noemen. Maar als het normaliseringsbeginsel ruimer wordt bekeken dan het respecteren van mensenrechten, kan het de verschillen tussen het leven binnen en buiten wel zodanig verkleinen dat het kan bijdragen tot de re-integratie van gedetineerden. Deze ruimere interpretatie van het normaliseringsbeginsel vraagt volgens mij echter een mentaliteitswijziging waarbij het niet wordt beschouwd als één van de vele aspecten dat het gevangenisbeleid vormgeeft maar werkelijk als het basisprincipe waarop elk ander aspect van het gevangeniswezen verder bouwt.
Aanbeveling Rec(87)3 on the European Prison Rules van de Raad van Europa (12 februari 1987), https://rm.coe.int/CoERMPublicCommonSearchServices/DisplayDCTMContent?documentId=09000016804f856c.
Eindverslag van de commissie ‘basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, Verslag namens de commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Vincent Decroly en Tony Van Parys, Parl.St., Kamer, 2000-2001, 1076/001.
St.meld. nr. 37, Straff som virker – mindre kriminalitet – tryggere samfunn, 2007-2008, https://www.regjeringen.no/no/dokumenter/stmeld-nr-37-2007-2008-/id527624/.
van Zyl Smit, D. en Snacken, S., Principles of European Prison Law and Policy. Penology and Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2009, 380 p.